- bord
- bord [bor]〈m.〉1 rand ⇒ kant, oever, zoom2 〈scheepvaart〉boord ⇒ zijde♦voorbeelden:1 le bord de la mer • het (zee)strand, de kustle bord de la rivière • de rivieroeverle bord de la route • de kant van de weg, wegbermle bord d'un vêtement • de zoom van een kledingstukbord noir • rouwrand 〈m.b.t. briefpapier〉à pleins bords • overvloedig, volopà ras bord • tot aan de rand gevuldêtre au bord de • heel dicht bij zijn, op het punt staan van, om teêtre au bord de l'aveu • bijna bekennenau bord de la mer • aan zeeêtre au bord de la tombe • met één been in het graf staansur les bords • een beetje, lichtelijk2 hommes du bord • scheepsbemanningvirer de bord • overstag gaan 〈ook figuurlijk〉bord au vent • loefzijdebord sous le vent • lijzijde¶ être du bord de qn., être du même bord • dezelfde mening toegedaan zijnm1) rand, kant2) oever, berm3) zoom [kleding]4) boord [schip]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.